In onze seculiere samenleving is geloof niet langer vanzelfsprekend. Dat heeft onder andere consequenties voor de geloofsoverdracht aan kinderen en jongeren. Het eigen geloof van ouders en opvoeders wordt steeds belangrijker.
Gelukkig wordt hier stevig over nagedacht, onder andere door dr. Ronelle Sonnenberg. Aan de Protestantse Theologische Universiteit is zij universitair docent Youth Ministry. De Engelse term staat voor verbindingen die worden gelegd, door professionals en anderen, tussen kinderen/jongeren en het geloof.
Hoe problematisch is geloofsoverdracht anno nu?
“Google het woord en je krijgt honderden treffers. Dat toont aan hoeveel er op dit terrein gaande is. Dat is niet voor niets. Christelijk geloof is in onze cultuur niet meer vanzelfsprekend. Dat dwingt ons dieper na te denken over hoe, waarom en waartoe mensen betrokken worden bij geloof, bij het koninkrijk van God.
Overdracht van geloof aan de nieuwe generatie confronteert ouders en opvoeders met de inhoud van hun geloof. Die inhoud is in deze tijd vaak onderhevig aan onzekerheid. Wie kinderen leert bidden, moet zelf kunnen bidden en weten welke rol gebed in het eigen leven speelt. De God uit de kinderbijbels botst soms met veranderde Godsbeelden bij ouders. Is God aanwezig en actief handelend, zoals een kind dat zich kan voorstellen?
Gezinnen veranderen: moeder kan gelovig zijn, vader ongelovig, of andersom. In veel kerkelijke gemeenten worden kinderen en jongeren pijnlijk gemist. Er ontstaat angst: wie doet straks het licht uit? Bovendien heeft geloven te maken met een wonder. Je kunt nooit precies verklaren waarom de een gelooft en de ander helemaal niet. Geloven overstijgt ons besef. Al vergaren we alle kennis en gieten die in gelikte methodes, we vatten het nooit helemaal.
Kortom: de complexiteit rond geloofsoverdracht neemt toe, gemakkelijke antwoorden heeft niemand.”
Wat weten we wel?
“Dat geloof al twintig eeuwen wordt overgedragen, steeds op eigen wijze, van generatie op generatie. Er is in het evangelie een kracht die doorgaat. Die maakt dat het verhaal van God en mensen steeds opnieuw wordt doorgegeven. God gaat door, ook waar wij haperen of afhaken. Het hangt dus ten diepste niet af van onze kringen en methoden. Wat we ook weten: je redt het niet alleen. Je hebt de kerk nodig, andere ouders, christelijke organisaties.
“Neem kinderen mee in jouw belevingswereld van het geloof”
Wat recht overeind staat, zijn de woorden uit Deuteronomium 6: vertel het je kinderen. Dat gaat om kennis, om rituelen en liturgie, om inbedding in de kerkgemeenschap. En vooral: neem kinderen mee in jouw belevingswereld van het geloof. Het vraagt moed om jouw kind toegang te geven tot waar het hart van jouw geloof klopt. Waarbij je altijd het recht houdt om een deel daarvan voor jezelf te houden.
Zonder deze component wordt het heel lastig om geloof te communiceren. Laat als ouders en als gemeente zien hoe in vreugde dankbaarheid, en in verdriet hoop en troost voor jou aanwezig zijn. Hoe de woorden van het evangelie zeggingskracht krijgen, als het er in jouw leven om spant."
Dat geldt ook voor grootouders.
“In toenemende mate, als ze de kans krijgen. Mensen worden ouder en maken meer van hun kleinkinderen mee. Bijvoorbeeld op hun wekelijkse oppasdag. Als ik belijdeniscatechisanten vraag wie voor hen belangrijke figuren zijn op hun weg in het geloof, worden regelmatig grootouders genoemd. Wees je daarvan bewust.”
Soms telt een gemeente weinig jonge gezinnen.
“Vooropgesteld: in de Protestantse Kerk zijn er gemeenten waar in verhouding veel kinderen en jongeren komen. Het is een harde sociologische wet: waar jonge mensen zijn, komen jonge mensen. Waar ze ontbreken, komen ze niet. Kom je als gezin in een kerk met weinig andere gezinnen, zoek dan andere mogelijkheden: evenementen als EO-jongerendagen en The Passion, reizen naar Taizé. Dan ervaren kinderen: wij zijn niet de enigen. Herkenning is voor iedereen belangrijk. Het geeft hen de kans om ‘de gemeenschap van jonge heiligen’ te vieren en te beleven. Dat kan ook internationaal. Dan zien zij dat elders in de wereld geloof groeit en bloeit, ook onder leeftijdgenoten.”
Achter blijft de vergrijzende gemeente.
“Ik realiseer mij heel goed dat daarover pijn en verdriet bestaat. Het liefste wil elke gemeente alle generaties ontmoeten. Je mist als gemeente echt veel als kinderen en jongeren niet meer komen. Maar vechten tegen een sociologische wet is vechten tegen de bierkaai.
In plaats van daarop stuk te lopen, kun je er beter het beste van maken. Mijn advies: frame jezelf als ‘vitale grijze gemeente’. Waarom zou je vitaliteit alleen beleggen bij jongeren?
Gevoelens over het feit dat in jouw gemeente kinderen en jongeren ontbreken, kunnen raken aan het gevoel dat het in je eigen gezin ook niet lukte om je kinderen bij geloof en kerk te betrekken. Dat is voor veel mensen een pijnlijke wond die wel wordt gevoeld maar weinig besproken.
“Het is schokkend dat in veel gezinnen weinig gepraat wordt over het geloof”
Bij het voorbereiden van begrafenissen merk je dat kinderen soms geen idee hebben hoe belangrijk kerk en geloof voor hun ouders waren. Blijkbaar werd daar weinig over gepraat. Het is schokkend dat in veel gezinnen de dialoog over zo’n belangrijk onderwerp niet plaatsvindt. Het lijkt alsof in onze gezinscultuur het gesprek hierover te moeilijk wordt gevonden. Uit angst voor conflicten? Uit desinteresse in wat je ouder of kind werkelijk beweegt? Uit het gevoel gefaald te hebben?
De waarden en normen van het christelijke geloof zijn vaak overgedragen. Kinderen werden verantwoordelijke volwassenen, dat is goed. Maar velen zien die verantwoordelijkheid niet meer in het licht van wie God is. Dat is juist het perspectief van de christelijke gemeenschap, die aan elkaar gegeven is.
Vanuit dit inzicht richt het werk voor kinderen en jongeren zich steeds meer op de verbinding tussen generaties. Het gaat niet langer alleen om wat de oudere generatie te zeggen heeft aan kinderen. Het gaat er ook om wat ouderen kunnen leren van jonge mensen, van de manier waarop zij hun geloof beleven. De dialoog is altijd wederkerig.”
Zie ook:
Tekst: Kees Posthumus | Foto: Sandra Haverman