Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

De geloofsontwikkeling van kinderen en jongeren

Wat typeert het geloof van een peuter en wat dat van een puber? Hoe kun je hier in de geloofsopvoeding bij aansluiten? Hier vind je opvallende kenmerken én tips per leeftijdsfase van 0 tot 25 jaar.

Geloofsontwikkeling in modellen

Kinderen en jongeren ontwikkelen zich op tal van terreinen. Ze ontwikkelen zich fysiek: een kind leert lopen, klauteren en schrijven. Ze ontwikkelen zich cognitief: ze leren praten, dingen bedenken en analyseren. Ze ontwikkelen zich sociaal-emotioneel: ze zijn steeds beter in staat de emoties van anderen te begrijpen en met hun eigen emoties om te gaan, en ze kunnen steeds beter met anderen samenspelen en samenwerken. Ten slotte ontwikkelen ze zich moreel en godsdienstig: ze ontwikkelen hun geweten en zijn in steeds andere aspecten van het geloof geïnteresseerd. Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Al deze ontwikkelingen worden beschreven in ontwikkelingsmodellen.

Deze modellen helpen ons als opvoeders om het gedrag van kinderen en jongeren beter te begrijpen en bij hen aan te sluiten. Het verklaart bijvoorbeeld waarom jongeren vaak zwart-wit denken, of waardoor het komt dat wanneer een betweener over zijn geloof vertelt, je daar in veel gevallen de ouders in hoort. Houden we geen rekening met hun ontwikkeling, dan is de kans groot dat een programma niet bij hen aanslaat of dat we geen recht doen aan hun vragen. Tegelijkertijd moeten we ons bewust zijn van de beperking van deze ontwikkelingsmodellen. Ieder kind heeft zijn eigen ontwikkelingslijn, en zeker jonge kinderen ontwikkelen zich vaak sprongsgewijs. Een oudere kleuter kan qua ontwikkeling al kenmerken van een schoolkind hebben, terwijl een jongvolwassene kenmerken kan hebben van een adolescent. Daarnaast wordt de ontwikkeling sterk gekleurd door de omgeving waarin een kind of jongere opgroeit. Het is dus belangrijk dat je als opvoeder zelf goed naar de kinderen en jongeren in je omgeving kijkt. Wat hebben zij nodig?

0-1 jaar: baby’s en dreumesen

Voor baby’s en dreumesen is het ontwikkelen van een basisgevoel van veiligheid en geborgenheid belangrijk. Dat leren ze wanneer hun ouders of vaste verzorgers reageren op hun behoeften. Papa die ze oppakt als ze huilen of hen helpt in slaap te vallen als ze overprikkeld zijn. Mama die hun buikje kriebelt tot ze schaterlachen. De allerjongste kinderen ervaren veiligheid en geborgenheid via hun zintuigen. Die is, net als hun motoriek, de eerste jaren volop in ontwikkeling. Daarnaast houden ze van regelmaat en vaste gewoonten.

In de geloofsopvoeding is het belangrijk dat baby’s en dreumesen ervaren dat ze bij God veilig en geborgen zijn. Dat gebeurt voornamelijk via hun belangrijkste opvoeders: hun ouders maar ook opa’s en oma’s kunnen hier een rol in spelen. Deze ervaring is nog heel associatief. De inhoud van een bijbelverhaal uit een babybijbel of een vrolijk christelijk liedje zegt een baby nog niets. Maar het fijne contact tijdens het zingen, de bewegingen die hun opa erbij maakt of de vertrouwde stem van mama tijdens het voorlezen en het samen kijken naar de plaatjes helpt hen om geloven te associëren met iets fijns en veiligs. 

Tips

  • Moedig ouders aan om baby’s en dreumesen via hun zintuigen iets van het geloof te laten ervaren. Nodig hen bijvoorbeeld uit om aan het eind van de kerkdienst tijdens de zegen hun hand zegenend op het hoofdje van hun kind te leggen.
  • Het is niet voor alle ouders vanzelfsprekend om al zo jong te beginnen met de geloofsopvoeding. Stimuleer hen hun eigen rituelen en routines te ontwikkelen. Je kunt hen hierbij ondersteunen door bijvoorbeeld een playlist te maken van geschikte christelijke liedjes voor jonge kinderen, door verschillende gebedjes beschikbaar te maken of door een bijeenkomst te organiseren voor jonge ouders.
  • Denk na over de inrichting van de ruimte waar plaatsvindt. Helpt deze plek de allerjongste kinderen om een positieve associatie te leggen met de kerk?

2-3 jaar: peuters

Peuters zijn vaak ontzettend grappig, creatief in hun denken, energiek, ontwikkelen hun woordenschat razendsnel en kunnen al een klein poosje geconcentreerd met iets bezig zijn. Ze ontdekken dat ze zelf iemand zijn en dat ze een eigen wil hebben. Ze roepen regelmatig “Nee, wil niet!” of “Ikke zelluf doen”, om zichzelf vervolgens hard huilend tegen de grond te gooien. Kiekeboe en verstoppertje zijn populaire spelletjes. Hierbij zijn ze in hun beleving weg als ze de ander niet kunnen zien. Oudere peuters leven toe naar het moment dat ze naar school mogen.

De meeste peuters genieten van het lezen van bijbelverhalen. Door hun grotere woordenschat kunnen ze eenvoudig geschreven verhalen al goed begrijpen. Eenvoudige liedjes en gebedjes kunnen ze, als ze vaak genoeg herhaald worden, onthouden en meedoen. De momentjes waarop kinderen geconcentreerd bezig kunnen zijn met een verhaal of een ritueel zijn nog kort en kunnen het best heel speels plaatsvinden. Geloven wordt voor hen vooral zichtbaar via hun ouders en andere belangrijke opvoeders; het is dus belangrijk dat zij met de peuters meedoen. 

Tips

  • Bedenk wat je als gemeente voor peuters wilt aanbieden. Zeker oudere peuters vinden de kerk heel interessant. Er zijn verschillende opties: , een kerk-op-schootviering Pijl naar beneden , een korte viering tijdens de crèche of (een stukje van) een reguliere kerkdienst meemaken. In al deze vormen beleven zij met andere mensen het geloof. Welke vorm je ook kiest, zorg dat het aansluit bij een peuter. Bij de reguliere kerkdienst is dat het lastigst te realiseren. Laat (de ouders van) peuters dan in ieder geval merken dat het helemaal niet erg is dat ze af en toe hardop benoemen wat ze zien of opeens op de bank gaan staan. 
  • Betrek peuters tijdens het voorlezen van een bijbelverhaal bij het verhaal door ze vragen te stellen of opdrachtjes te geven. Laat ze bijvoorbeeld eens voordoen hoe iemand kijkt die verdrietig of blij is als het verhaal daarover gaat. Of laat ze een rondje om de tafel lopen als er in het verhaal staat dat de mensen lang moesten lopen.
  • Kies een paar liedjes of gebedjes uit die je herhaalt tot een peuter ze mee kan doen. Een peuter vindt een liedje of gebedje met gebaren of instrumentjes het allerleukste. Op gemeenteniveau kun je ouders stimuleren hun peuters dezelfde liedjes aan te leren, zodat ze bijvoorbeeld terug kunnen komen tijdens de crèche of een kerk-op-schootviering. 

4-6 jaar: kleuters

De wereld van kleuters wordt in korte tijd snel groter. Ze gaan naar school en vaak naar zwemles. Voor alle nieuwe ervaringen die ze opdoen, hebben ze nieuwe taal nodig. De taalontwikkeling maakt daardoor nog steeds een belangrijke ontwikkeling door. De taal en het geheugen zijn zo ver ontwikkeld dat ze kunnen vertellen wat ze die dag meegemaakt hebben en dat ze eenvoudige vragen bij een verhaal kunnen beantwoorden. Kleuters leren redeneren. Ze begrijpen waarom een bal rolt en een vierkant blok niet. Ze begrijpen begrippen als ‘eerder’ en ‘groter’. En begrijpen ze iets niet? Dan stellen ze de voor kleuters zo kenmerkende vraag: “Waarom …?” Fantasie en werkelijkheid lopen nog volledig door elkaar heen (mythisch denken). Zo kunnen ze vol overtuiging een zelfverzonnen verhaal vertellen alsof het echt gebeurd is en geloven ze dit zelf ook. Kleuters sluiten hun eerste vriendschappen. Dit doen ze vooral met kinderen die dezelfde dingen leuk vinden. De motoriek ontwikkelt zich ook steeds verder; niet alleen de grove, ook de fijne motoriek. Zo leren kleuters bijvoorbeeld tekenen. 

Doordat fantasie en werkelijkheid nog door elkaar lopen, hebben kleuters geen enkele moeite met wonderen. Ook het bestaan van God zullen ze niet in twijfel trekken. God is er, net zoals er heksen en superhelden zijn. Kleuters denken, zeker als ze daartoe gestimuleerd worden, veel na over allerlei levensvragen. Waar is God eigenlijk? Hoe ziet de hemel eruit? Waarom komt opa niet meer terug uit de hemel? De antwoorden die ze op hun eigen vragen geven, laten zien dat ze nog heel concreet denken. Als je nu een lange ladder neemt, kun je bij God op bezoek of kan opa weer terugkomen uit de hemel. Door hun gegroeide woordenschat en hun ontwikkelde geheugen kunnen ze gesprekjes voeren over een bijbelverhaal. Oudere kleuters kunnen zich hierbij inleven in Bijbelse personen. Het gevoels- en geloofsleven van een kleuter is vaak veel rijker dan zij uit kunnen drukken. Kleuters zijn daarom heel gevoelig voor het samen beleven van geloof.

Tips

  • Zorg voor een omgeving waarin van alles over het geloof te beleven valt. Luister of maak samen muziek, speel met elkaar een bijbelverhaal uit, bekijk mooie platen in een kinderbijbel, ruik geuren die associëren met geloven of God, knutsel iets moois bij een bijbelverhaal.
  • Houd tijdens in de kerkdienst ook rekening met de jongste kinderen. Vaak bespreekt de predikant de kern van de preek met de kinderen. Deze kern is voor kleuters meestal te abstract. Denk na welke kerngedachte uit het bijbelgedeelte aansluit bij het concrete en mythische denken van een kleuter en neem dit mee tijdens het kindermoment.
  • Bied ruimte aan de vele vragen die kleuters stellen. Het zijn nogal eens vragen waardoor we als volwassenen zelf verrast worden. Ga met kleuters over hun vragen in gesprek. Kleuters verwachten geen volledige antwoorden. Als je met een wedervraag reageert, help je hen hun eigen gedachten verder te ordenen en uit te breiden. Vaak blijken niet alleen hun vragen maar ook hun antwoorden verrassend en leerzaam voor volwassenen. Worden kinderen bang van hun eigen gedachten? Dan is het natuurlijk wel belangrijk om niet alleen een vraag te stellen, maar om een kind ook gerust te stellen door te vertellen dat je niet bang hoeft te zijn voor God, omdat Hij van ons houdt.

7-10 jaar: schoolkinderen

Schoolkinderen kunnen zelf informatie opzoeken, in boeken en via internet. Dat doen veel kinderen graag. Schoolkinderen zijn over het algemeen nieuwsgierig en leergierig. Veel kinderen hebben een bepaald onderwerp waarover ze alles willen weten: dino’s, de ruimte, paarden of hun eigen sport bijvoorbeeld. Schoolkinderen worden zich bewuster van hun omgeving en de verschillen die er tussen hen en anderen zijn. Vriendschappen zijn erg belangrijk. Kinderen kunnen zich hierbij ook echt inleven in een ander. Ze zijn in staat hun eigen spel, inclusief regels te bedenken. Meedenken en meedoen vinden ze ook buiten hun spel belangrijk. 

Kinderen in deze leeftijd vinden het leuk om nieuwe dingen over God te leren of om meer te weten over de tijd waarin de Bijbel zich afspeelt. Ze onthouden gemakkelijk feitjes en kunnen goed verbanden leggen. Vaak worden ze zich er in deze leeftijdsfase van bewust dat het er bij vriendjes en vriendinnetjes thuis anders aan toegaat dan bij hen. Zo ontdekken ze ook dat veel kinderen niet in God geloven of een ander geloof hebben. Dit kan allerlei vragen bij hen oproepen. Bijbelverhalen waarin helden een rol spelen of waarin het draait om goed en kwaad zijn populair. Schoolkinderen kunnen diep geraakt worden door leed of door onrecht. Dit zetten ze graag om in concrete actie. 

Tips

  • Stimuleer de leergierigheid van schoolkinderen door hen interessante weetjes over de Bijbel en de christelijke traditie aan te bieden. Je kunt hier een speels element aan toevoegen door dit te verwerken in bijvoorbeeld een quiz. 
  • Bedenk met elkaar voor wie of voor welk doel jullie je met elkaar in willen zetten en hoe jullie dit gaan doen. Natuurlijk hebben schoolkinderen hier nog hulp bij nodig, maar met begeleiding zijn ze al in staat om zelf het een en ander te bedenken en uit te voeren.
  • Schoolkinderen beginnen metaforen steeds beter te begrijpen. Oefen dit met hen door met elkaar na te denken over metaforen die veel in de Bijbel voorkomen, zoals ‘water’, ‘lam’ en ‘hart’. Wat wordt ermee bedoeld? Kunnen ze andere metaforen bedenken bij hetzelfde verhaal? Het oefenen van deze vaardigheid is belangrijk voor de volgende leeftijdsfasen. Wees je ervan bewust dat zeker jongere kinderen uit zichzelf een metafoor nog letterlijk nemen. Dat geldt ook voor bijbelteksten: een dal vol doodsbeenderen of God als een verterend vuur zijn dan angstaanjagend! Leg metaforen goed uit.

10-12 jaar: betweeners

Bij betweeners hebben we het over de laatste klassen van de basisschool en het begin van de eerste klas van de middelbare school. Het is de leeftijd waarop je het ene moment een kind voor je hebt dat tikkertje doet en verstoppertje speelt, en het volgende moment te maken hebt met een puber die kritisch is op alle regels: de fase tussen kind en tiener. Op allerlei terreinen maken betweeners een ontwikkelingssprong door. Met name meisjes komen lichamelijk in de puberteit (jongens zijn iets later) en ook in de hersenen vinden grote ontwikkelingen plaats. Hierdoor kunnen zij nu goed abstract denken en zijn in staat om logisch te redeneren. Hoewel ouders nog steeds de belangrijkste identificatiefiguur voor betweeners zijn, worden leeftijdsgenoten steeds belangrijker. Betweeners vergelijken zichzelf vaak met hen of met hun idolen. In deze tijd wordt toegewerkt naar een belangrijk overgangsmoment: van de basisschool naar het voortgezet onderwijs.

Vraag je aan betweeners wat zij belangrijk vinden aan geloven, dan benoemen zij heel zichtbare aspecten als bidden, naar de kerk gaan en bijbellezen. Ze vinden het lastig om te verwoorden wat deze rituelen voor henzelf betekenen. God als de oorsprong en de schepping zijn belangrijk voor hen, want ‘zonder God was ons hele geloof er niet’. Juist rond die oorsprong leven ook veel vragen. Als kind was het verhaal over Adam en Eva er gewoon. Nu beginnen ze zich af te vragen hoe de bijbelverhalen over de oorsprong zich verhouden tot de evolutie. Wanneer je met betweeners in gesprek gaat over een bepaald bijbelgedeelte, dan zijn ze in staat om voor henzelf relevante betekenissen in het bijbelgedeelte te ontdekken. Dit kunnen zij ook op allerlei manieren uitdrukken (via muziek, drama, kunst). Hoewel het voor hen belangrijk is om ook met hun vrienden over geloof te praten en dit met hen te beleven, gaan zij vooral naar hun ouders als ze vragen hebben. Ze zijn zich ervan bewust dat hun eigen geloof nog erg lijkt op dat van hun ouders, en ze verwachten dat dit de komende jaren gaat veranderen. 

Tips

  • Uit onderzoek van Corine Zonnenberg-Beer blijkt dat betweeners in de kerk vaak tussen wal en schip vallen. Er is weinig aandacht voor deze specifieke groep. Het is echter een belangrijke levensfase. Het blijkt een leeftijd te zijn waarop zij nog sterk openstaan voor de vorming door volwassenen en met volwassenen op zoek willen naar antwoorden op hun vragen. In hoeverre heeft jullie gemeente aandacht voor deze leeftijdsgroep? Bieden jullie voldoende uitdaging aan deze pre-pubers? Kunnen zij hun vragen stellen?
  • De kans is groot dat ook betweeners in jouw omgeving nadenken over de oorsprong van het leven. Door hun vragen over de schepping denken zij vaak voor het eerst na over de aard van de Bijbel. Wat is dat precies voor boek? En wat zegt dit over God? Als kind lazen ze de Bijbel als een soort encyclopedie. Die manier van lezen en geloven volstaat niet meer. Je kunt als opvoeder hen helpen door aandacht te besteden aan deze vraag. Geef hen ruimte om met elkaar over deze vragen na te denken. Hierbij kun je ook laten zien hoe je zelf met deze vragen omgaat. Klik hier om verder te lezen.
  • Het einde van de basisschooltijd is ook in de kerk het markeren waard in bijvoorbeeld een overstapdienst. Omdat de overstap naar de middelbare school een moment is waarop ouders hun kind meer los moeten laten, kun je ouders een rol in deze dienst geven door hun kind bijvoorbeeld een wens of een zegen mee te geven voor hun tienertijd. 

12-15 jaar: tieners

Tieners kunnen abstract denken en kunnen complexe thema’s aan. En ze kunnen deze thema’s vanuit verschillende perspectieven bekijken. Daardoor gaan tieners allerlei waarden en overtuigingen die ze als kind meegekregen hebben, kritisch wegen. Om te kunnen wegen, gaan ze graag de discussie aan. Richting opvoeders, zoals ouders en clubleiding, lijkt dit weleens op ‘ertegenaan schoppen’. Maar op deze manier bevragen ze de bagage die anderen in hun kindertijd in hun rugzak gestopt hebben en gaan ze na wat van deze bagage waardevol voor hen is. Zo ontwikkelen ze hun eigen identiteit. 

Voor hun identiteitsontwikkeling zijn in deze fase leeftijdsgenoten ontzettend belangrijk. Tieners willen goed en aardig gevonden worden door leeftijdsgenoten, en passen vaak hun gedrag en hun mening hierop aan. Let maar eens op de kledingstijl van een vriendengroep!

Omdat tieners goed abstract kunnen denken en situaties van meerdere kanten kunnen bekijken, kijken ze ook met een andere blik naar de bijbelverhalen: Jona kan toch niet echt in een vis gezeten hebben? En hoe zit het met al die andere wonderen? Ze vragen zich af wat ze met deze bijbelverhalen moeten. Het wordt voor hen vaak moeilijker om te geloven. Veel tieners zijn in hun netwerken de enige christen. Dat vinden ze lastig. Een deel van de tieners laat daarom bijvoorbeeld op school niet merken dat ze geloven. De kerk is voor tieners vooral belangrijk omdat dat een plek is waar ze hun vrienden ontmoeten. De kerkdienst is over het algemeen saai en niet relevant. Over het wel of niet naar de kerk gaan, wordt thuis regelmatig gediscussieerd. Toch vinden veel tieners het eigenlijk wel goed dat hun ouders zeggen dat ze moeten gaan.

Tips

  • Tieners hebben de ruimte nodig om het geloof dat zij als kind meegekregen hebben te wegen. Wees als volwassene beschikbaar voor de vragen die zij hebben en stimuleer hen hun eigen antwoorden te formuleren. Hierbij kun je verschillende rollen innemen. Als coach en groepsbegeleider help je hen om individueel en met elkaar over deze vragen na te denken en antwoorden te formuleren. Als gids breng je nieuwe gedachten in. Als schuurpaal neem je zelf stevig stelling in tijdens een discussie, zodat tieners zich tot jouw mening kunnen verhouden en hun eigen mening verder kunnen vormen.
  • Voor tieners is het contact met andere christelijke tieners erg belangrijk. In veel protestantse gemeenten is het moeilijk om tieneractiviteiten aan te bieden omdat er weinig tieners in beeld zijn. Zoek naar creatieve mogelijkheden als dit ook voor jouw gemeente geldt. Misschien is het mogelijk om met andere gemeenten samen te werken. Is dit ook lastig, dan kun je denken aan een samenwerking met een protestants-christelijke school. Wie weet kun je met een aantal gemeenten en de school de handen ineenslaan. 
  • Ouders van tieners hebben nogal eens het gevoel dat zij niet meer belangrijk zijn voor de geloofsontwikkeling van hun kinderen. Dat is zeker niet waar. Onderzoek na onderzoek blijken ouders voor de geloofsontwikkeling van tieners de belangrijkste personen te zijn. Tieners zoeken bij hun ouders de grenzen op, ook over bijvoorbeeld de kerkgang. Vraag je buiten zo’n discussiemoment om wat een tiener ervan vindt dat hij of zij op zondagmorgen mee moet naar de kerk, dan zullen ze vaak zeggen dat ze hun ouders wel begrijpen. Stimuleer ouders dus om niet alleen ruimte maar ook richting te geven. De vragen die tieners stellen, zetten ook hun ouders vaak aan het denken. Bied niet alleen tieners maar ook ouders een plek om vragen te stellen en het gesprek aan te gaan. Voed hen, zodat ze deze ervaringen mee kunnen nemen in de opvoeding van hun tieners. 

16-19 jaar: adolescenten

Adolescenten hebben zicht op de complexe samenleving en de verschillende belangen die hierin spelen. Ze kunnen zich inleven in de standpunten van meerdere mensen. Daarbij zijn ze wel gefocust op hun eigen gedachten. Hierdoor hebben ze snel het gevoel dat iedereen naar hen kijkt. De meeste adolescenten denken vrij zwart-wit. Iets is goed of iets is fout. Adolescenten ontwikkelen hechte vriendschappen (‘vriendschappen voor het leven’) en intieme en seksuele relaties. De ontwikkelde identiteit is vaak nog sterk interpersoonlijk. Dat betekent dat zij gelijkgestemden nodig hebben en dat sleutelrelaties heel belangrijk zijn. Vallen deze relaties weg of vallen deze tegen, dan kunnen adolescenten in een crisis komen.

Adolescenten staan ten opzichte van tieners verder af van de geloofsopvoeding die ze als kind kregen en maken meer hun eigen keuzes. Voor deze keuzes hebben ze wel anderen nodig, ze geloven namelijk sterk samen met anderen. De meeste adolescenten ervaren het geloof vooral als zij samen met leeftijdsgenoten bidden, zingen of over het geloof praten. Wanneer adolescenten merken dat er naar hen geluisterd en rekening met hen gehouden wordt, zijn zij goed in staat om in de gemeente ook rekening te houden met andere generaties. Zo kan een adolescent tijdens een gesprek over de invulling van de kerkdienst bijvoorbeeld zeggen: “Maar mijn oma moet zich er ook nog thuis voelen hè?” Doordat adolescenten over het algemeen vrij zwart-wit denken, hebben ze op allerlei terreinen regelmatig een meer uitgesproken mening dan hun ouders.

Tips

  • Voor adolescenten is het contact met christelijke leeftijdsgenoten belangrijk. Ga met hen na hoe dat voor hen het beste gerealiseerd kan worden. Dat kan goed via meer informele netwerken die door de kerk gefaciliteerd worden in plaats van georganiseerd.
  • Adolescenten hebben vaak al heel eigen ontwikkelde ideeën over geloof en gemeente-zijn. Geef hen de ruimte hun ideeën in te brengen en uit te werken, en vertrouw erop dat ze over het algemeen voldoende in staat zijn rekening te houden met andere generaties.
  • Adolescenten hebben nog steeds behoefte aan volwassen identificatiefiguren. Zij hoeven geen supergelovigen te zijn. Mensen die authentiek zijn en soms al zoekend hun weg met God gaan, zijn veel belangrijkere spiegels voor jongeren. Moedig gemeenteleden aan zich open te stellen voor adolescenten en het contact met hen aan te gaan. Omdat adolescenten nog erg gefocust zijn op hun eigen gedachten, zijn ze gevoelig voor afwijzing. Adolescenten zullen alleen mensen die hen met hun hele hebben en houden waarderen en accepteren als identificatiefiguur kiezen.

20-25 jaar: jongvolwassenen

De meeste jongvolwassenen ontwikkelen een kritische individuele identiteit. Sleutelfiguren worden minder belangrijk. Ze zijn in staat om terug te blikken en hier op een evenwichtige manier op te reflecteren. Jongvolwassenen worden minder zwart-wit. Ze hebben overtuigingen en ze volgen regels, maar ze zijn zich ervan bewust dat er uitzonderingen mogelijk zijn. 

Van alle mensen die zich uitschrijven uit de Protestantse Kerk is de groep jongvolwassenen het grootst. Dat is ontwikkelingspsychologisch te begrijpen. Jongvolwassenen hebben een eigen identiteit ontwikkeld en hebben ook besloten welke rol kerk en geloof voor hen spelen. Wanneer zij als christen willen leven, vinden ze het belangrijk om hun geloof in het dagelijks leven te integreren. Hun geloof kleurt de manier waarop ze naar zichzelf en naar anderen kijken: ‘Ik ben Gods geliefde kind. En van die liefde mag ik delen met de mensen om mij heen. En dat geldt ook voor mezelf: ik ben oké.’ Jongvolwassenen zoeken plekken waar ze het geloof kunnen delen met andere mensen, zowel binnen de bestaande kerk als daarbuiten.

Tips

  • Jongvolwassenen vallen nogal eens tussen wal en schip. Ze zijn te oud voor het jeugdwerk maar voelen zich te jong om in te stromen in het reguliere aanbod van de gemeente. Geldt dit ook voor jullie gemeente? Bespreek eens met hen wat jullie als gemeente voor hen kunnen betekenen en informeer wat zij zelf al organiseren om te groeien in hun geloof.
  • Wil je een goede evaluatie van je jeugdwerk? Ga dan eens in gesprek met de jongvolwassenen. Zij kunnen goed op hun ervaringen in de gemeente en het jeugdwerk reflecteren. Was en is voor hen? Wat heeft hen geholpen en wat juist niet? De kans is groot dat ze ook nog een paar goede en bruikbare ideeën hebben om van de gemeente meer een thuisplek voor kinderen en jongeren te maken.
  • In veel gemeenten doen mensen steeds later of helemaal geen belijdenis meer. Ga eens met de jongvolwassenen het gesprek aan over het . Hoe kijken ze hier tegenaan? Wat betekent het voor hen? Welke drempels ervaren ze wellicht? Misschien hebben jongvolwassenen nog nauwelijks een belijdenisdienst meegemaakt. Dat is het goed om niet alleen te luisteren, maar om ook informatie te geven. 

Gebruikte literatuur

  • Alii, E.T. (2009). Godsdienstpedagogiek. Dimensies en spanningsvelden. Zoetermeer: Uitgeverij Meinema.
  • De Kock, J., Verboom, W., Pals, A., Van Pelt, H., & Stijf, A. (2011). Altijd leerling, Basisboek catechese. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum.
  • Nagel-Herweijer, C. H., Sonnenberg, P. M. & Groen, E. (2023). Leren geloven in een ontkerkelijkte samenleving. Een casestudy naar de wijze waarop jongeren binnen de Protestantse Kerk in Nederland leren geloven. Utrecht: Protestantse Kerk Nederland.
  • Ploeger, A. K. (2001). Inleiding in de godsdienstpedagogiek (vijfde druk). Kampen: Uitgeverij Kok.
  • Valstar, J. & Kuindersma, H. (2008). Verwonderen & ontdekken. Vakdidactiek godsdienst primair onderwijs. Amersfoort: NZV Uitgevers.
  • Woolfolk, A., Hughes, M., & Walkup, V. (2008). Psychology in Education. Harlow, England: Pearson Education.
  • Zonnenberg-de Beer, C. (2022). De plek van 9- tot 12- jarigen in de kerk. Masterthesis Praktische Theologie. Geraadpleegd op 1 mei, 2023
Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)