Na de dienst kwam er iemand naar me toe. Ja, m’n preek was mooi. Dicht bij de mensen, geen vroom verhaal. En jouw vraag was: en jij? Dus, toen de collecte kwam, stopte ik al m’n geld in de diaconie. Dat was de vraag geweest: wat doe ik? En toen kwam die tweede collecte, voor jullie eigen kerk. Alles was naar de diaconie gegaan. Hadden jullie zelf niet genoeg? Maar nog gekker vond ik hoe jullie gingen bidden voor allerlei mensen.
Ik moest even nadenken. Was de voorbede iets raars? Hij zag me aarzelend kijken. Had ik iets geks gezegd? Hij ging verder: “Steeds dat Heer, wij bidden u voor …. En toen dacht ik: wat is dat raar. In z’n preek zegt ie wat er allemaal misgaat in onze wereld. En gaat ie nou God vragen of die dat wil oplossen? Heer ontferm U, en dan ook nog: over ons. Als ik zo naar de mensen in de kerk kijk, hebben velen ’t wel goed. Maar wie is dan ons waarvoor wij bidden?”
Neemt, eet, drinkt allen - en daarna?
Op die preek had ik lang gezeten. De oproep of de Heer zich wilde ontfermen, hadden we aan het begin van de dienst ook al gebeden. Heer, ontferm u over de nood van deze wereld. Dat klonk toen nog wat algemeen. Maar nu was ons in het licht van wet en profeten en evangelie duidelijk geworden hoe concreet dat was. Ja, op zoveel plaatsen ‘in de wereld’. Maar ook in ons eigen leven, in dit land. Als de een brood heeft, en de ander niet meer dan een korstje, durf je met hem of haar dan nog samen aan tafel? O ja, hier in de kerk waren we zeer royaal. Neemt, eet en drinkt allen daaruit. Maar daarna? We stappen op onze fiets, in onze auto. Nee, wij wonen niet met z’n zessen in een 2-kamerwoning. En we hebben ook geen gemeenteleden in Ter Apel, waar ze met z’n tienen op één kamer slapen. Om lang te wachten op …?
Niet ‘bidden voor’ maar ‘bidden met’
Ik stond een beetje met m’n mond vol tanden; deze man had gelijk. Met de woorden was niks mis. Een goede boodschap, blijkbaar goed verteld. “Misschien”, zei de man vriendelijk, “moeten we niet bidden vóór die mensen, maar mét die mensen. Ontferm u over ‘ons’. En dan bedenken we dat wat wij gaan zeggen, natuurlijk ook de woorden van de ánder moeten zijn. Dan moeten we dus weten wat zij willen. Dus ‘bidden voor' schept de verplichting ons te verbinden mét de mensen.”
Niet ‘nood leert bidden’, maar ‘bidden leert de nood’. Alles wat hier hardop gezegd wordt, maakt duidelijk waarvoor wij de handen uit de mouwen steken. Als je die nood eenmaal kent, moet je niet meer bidden maar werken. Ora et labora.
Ik dacht aan Jozef en Maria. Daklozen, want aan hen wordt onderdak geweigerd. ‘Ga maar naar je eigen land. We willen hier geen vreemdelingen’. Hoogzwanger. Een Godswonder dat ’t kind gezond geboren wordt en in leven blijft. Want die stal zal vast niet schoon zijn geweest. En dan tot overmaat van ramp vluchtelingen worden, omdat het zwaard van de heerser kinderen doodt. Het beloofde land is allerminst veilig. Egypte wordt weer voor even thuisland. Tot er opnieuw een heilzaam begin gemaakt wordt.
Bidden is een werkwoord
Vooral in het meebidden en gehoor geven aan de mensen. Bidden is een werkwoord.
En misschien moeten we een stap verder gaan. Ons afvragen of bidden tot God om Hem te vertellen wat er allemaal mis is, misschien wel overbodig is, want God kent ons en weet allang wat er in ons omgaat. Hij kent onze vreugde en zeker het verdriet van velen in deze wereld.
Ons bidden brengt dus niet God, maar óns de nood te binnen. Het maakt ons bewust van het goede en het kwade. Het is zoiets als: door de woorden te spreken benoemen we dat goede en die nood. Van anderen, en ook van onszelf. Dat gebed kan ik eerst nog in stilte doen. En dán kan ik dat dus ook hardop zeggen. En zo wordt een ander deelgenoot van waar de pijn is, en hoe we die samen kunnen lenigen.
En altijd is er een gloria
Er is naast en tegenover dat Kyrie in de gebeden ook altijd een gloria. Dankzegging, dat is me bewust worden van wat ik wél heb. Een positief denken en spreken dus. En als ik dat ook hardop zeg, word ik me er ook van bewust dat ik die goede dingen kan en moet delen. Want, lieve Heer, voorkom dat het bidden iets wordt als ‘wij wél’. Hoe pijnlijk kan het worden als ik zing ‘voor alle goede gaven Heer zij u de dank en eer’, en dat er iemand is die met lege handen blijft staan en helemaal geen goede gaven heeft. Dus ook niet kan meezingen. Als ik de lof zing over mijn goede gaven, zónder die te delen, sta ik eigenlijk te vloeken. Misschien is het nog veel beter eerst m’n brood te delen, om daarna samen over de goede gaven de dank te kunnen zingen. Ja, dat is wat Jezus doet als ie Zacheüs ontmoet. Hij zegt niet: als jij je bekeert, kom ik bij je. Maar “ik kom bij je”, en dan wordt het zo heilzaam confronterend dat Zacheüs niet anders kan dan gaan delen van al zijn bezittingen. Dubbel en dwars.
Ontvang het brood
Het is in onze kerken een goede gewoonte om het brood niet te nemen maar te ontvangen. Alle kerkgangers van klein tot groot houden hun hand op. Eigenlijk zoals Jezus doet bij Zacheüs.
Laten wij er dan diep van doordrongen zijn hoevelen elke dag weer hun hand ophouden omdat ze niets hebben. Dat je daar aan de altaartafel aan den lijve ervaart dat je hand met brood gevuld wordt. Want de hel zou losbreken als er mensen overgeslagen zouden worden. ‘Nee, voor jou is er geen brood …’ En die hel bréékt los, zo vaak, op zoveel plaatsen in deze wereld, omdat er niet gedeeld wordt.
Laten we dus zorgen dat mensen kunnen meezingen: voor alle goede gaven Heer zij u de dank een eer.
Gevouwen handen, Albrecht Dürer