Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

"Prijs de Heer, mijn ziel" - protestantse visie op de ziel

Martine Oldhoff doet (promotie)onderzoek aan de PThU naar spreken over de ziel. Zij hield hierover een voordracht tijdens de vergadering van de generale synode. "De Schrift biedt geen kant-en-klaar zielbegrip, maar het Bijbels spreken over de geschapen mens die door God geroepen wordt, geeft wel aanleiding om van de ziel te spreken."

I. Inleiding 

Tegenwoordig zijn er meer mensen in Nederland die geloven dat ze een ziel hebben die na de dood voortleeft dan mensen die in een God of ‘iets’ geloven. Het geloof dat ‘ik’ op de een of andere wijze voortleef is volop aanwezig. Maar niet alleen op die manier vind je geloof in de ziel in onze cultuur. Er zijn ook filosofen, schrijvers, en columnisten die zo af en toe een lans breken voor de ziel als ‘de unieke ervarende persoon’ of die de ziel schetsen als ‘de kern van de mens die gevormd moet worden’. En natuurlijk is er nog het populaire beeld van de ziel als een goddelijke vonk, een energie in ons die ons verbindt met de kracht van het universum. Zo’n zielidee kun je tegenkomen op je douchegel van het merk Rituals, en in de wachtruimte bij de kapper in Happinez, het magazine “voor wie op zoek is naar verdieping, verrijking en verwondering”. Zo’n zielbegrip vind je zelfs in Petrus, het eigen magazine van de Protestantse Kerk om protestanten te inspireren. In het nummer van december 2018 vertelt ouderling Piet Pijl naar beneden uit Westerhaar: “Ik geloof dat ieder mens een eeuwige ziel heeft die een deel van God is.” 

In de kerk klinkt het woord ziel onder meer bij het zingen van de psalmen. “Ziel, gij zijt geboren tot zingen voor den Heer uw God” (Psalm 146 berijmd 1967). Maar wat bedoelen we eigenlijk als we het over de ziel hebben? We hebben allemaal onze eigen voorstelling bij de ziel en in verschillende hoeken van de kerk worden er verschillende accenten gelegd. 

Eeuwenlang was het woord ziel herkenbare en gemeenschappelijke taal in de theologie en de kerk. “God en de ziel verlang ik te kennen, niets anders.” Het zijn gevleugelde woorden van Augustinus. Maar tegenwoordig spreken gelovigen niet meer zo makkelijk van het bestaan van de ziel, waarmee ik bedoel: datgene waarnaar ik verwijs wanneer ik “ik” zeg.

Mensen hebben wel intuïties over de ziel, maar in onze cultuur is ook een materialistisch mensbeeld sterk aanwezig. Het lijkt soms alsof ‘de wetenschap’, waaronder de neurowetenschappen geen ruimte laten voor de ziel. De mens zou louter lichaam zijn. Dat is een invloedrijke bewering. Nu kan, en wil, ik de filosofische argumentatie tegen een materialistisch verstaan van de mens binnen het bestek van deze lezing niet geven. Wat ik nu wel graag wil doen is u meenemen in waarom de ziel van belang is voor de gelovige, waarom het juist in de kerk ook zinnig is om over de ziel te spreken. Wat heeft de ziel voor betekenis in het geloof? 

Ook gelovigen stellen kritische vragen, zoals: is de ziel geen ‘Griekse uitvinding’ die het Bijbels spreken over de mens overschaduwt? En doet het spreken over de mens als ziel het lichaam, Gods goede schepping, niet te kort? 

Daarom ben ik op zoek naar het juiste gebruik van het woord ziel, in lijn met het Bijbelse spreken over God en mens. Deze lezing staat daarmee in een beweging om met elkaar met de kernen van het geloof en daarmee de kern van het kerk-zijn bezig te zijn. Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg

Dat betekent dat ik eerst in ga op waarom de Bijbel aanleiding geeft om over de ziel te spreken (II). Vervolgens sta ik stil bij de vraag ‘hoe gaat het met uw ziel?’ (III). Waar vragen we dan eigenlijk naar en waar níet naar? Daarna is het hoog tijd voor ‘het lichaam’ (IV) en ten slotte wil ik het nog hebben over de ziel en de kerk (V). 

Ik begin met de vraag die ik zelf vaak krijg: ‘waar staat ‘de ziel’ in de Bijbel?’  

II. De ziel in de Bijbel? 

Ga je dan op ‘ziel’ zoeken op www.debijbel.nl? Dan kom je er snel achter dat het aantal hits aan de gekozen vertaling ligt. De Herziene Statenvertaling geeft 381 Bijbelverzen met een of meerdere keren het woord ‘ziel’, de Nieuwe Bijbelvertaling 114 verzen en de Bijbel in Gewone Taal slechts 19. Er is hier duidelijk sprake van een verschillende aanpak, maar ook een verschil van inzicht bij de verschillende vertalers. 

 Men vertaalde traditioneel het Hebreeuwse woord nefesj en het Griekse woord psyche met ziel. Maar, zoals het woord ziel in het Nederlands, hebben nefesj en psyche in verschillende contexten in de Bijbel verschillende betekenissen. En er is nog steeds discussie onder bijbelwetenschappers over de betekenis daarvan. Voor een antwoord op de vraag naar ‘de ziel in de Bijbel’ is meer dan woordonderzoek nodig. 

Ik wil u daarom wat Bijbelse redenen aanreiken waaruit blijkt dat het zinvol is om te spreken van ‘de ziel’ zoals ik daar net al even over sprak: datgene waar je naar verwijst als je ‘ik’ zegt.

Het eerste wat dan gezegd moet worden is dat wij dankzij de Schrift horen van God als een Iemand, met een hoofdletter: als iemand tegen wie wij mensen, deel van zijn schepping, ‘jij’ of ‘U’ kunnen zeggen. Zo begint het al in de eerste hoofdstukken van Genesis. God spreekt mensen aan en vraagt om een antwoord. Hij wil een relatie aangaan met deze schepselen. ‘Wat is de mens dat U aan hem denkt?’ (naar psalm 8) We kunnen aangesproken worden en antwoorden op God. We kunnen een relatie met Hem aangaan! Dan moeten wij dus wel mensen zijn met een eigen beleving en een eigen verantwoordelijkheid: ‘een ik’. 

Ten tweede vinden we in de Schrift het geloof dat de mens na de dood nog met God in relatie kan leven. In het Oude Testament ontwikkelt zich een geloof in leven na de dood (bijv. Psalm 49, 73, 139), zelfs een geloof in de opstanding van de doden (Dan 12:2). In de tijd dat Jezus leefde, geloofden veel joden dat er een opstanding van het lichaam zou zijn en dat de ziel van de mens, soms aangeduid met de Griekse term psyche, tot die tijd bewaard zou worden door God in de hemel. In het Nieuwe Testament komt het geloof in de opstanding van de doden tot volle bloei. Dat betekent dus dat ‘ik’ op de een of andere manier moet blijven bestaan na de lichamelijke dood. Ongeacht hoe ‘bewust’ het leven na de lichamelijke dood tot de nieuwe belichaming beleefd wordt, wie gelooft dat zijn ‘ik’ met alle mooie en minder mooie kanten bewaard blijft dankzij God, die veronderstelt wat in de christelijke traditie en moderne filosofie ‘ziel’ wordt genoemd. En in het christelijk geloof is dat een door God geschapen en van Hem afhankelijke ziel. 

Soms wordt er in het Nieuwe Testament gesproken van direct na de dood bij Jezus zijn, bijvoorbeeld door Paulus (in Fil. 1.23, 2 Kor. 5). Daar hoeft niet een bepaald Grieks woord voor gebruikt te worden, zoals psyche. Wel is het zo dat psyche soms wordt gebruikt om de kern van de mens die het lichaam kan overleven, aan te duiden. Zoals in Matteüs 10:28: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna.” (NBV)

Het zijn woorden van de Heer Jezus. Door de evangeliën horen wij hoe Hij mensen oproept om tot Hem te komen en zich te bekeren tot het Rijk van God. Hij spreekt mensen aan in Gods naam en vraagt om antwoord. In veel Nieuwtestamentische brieven worden gelovigen opgeroepen hun leven zo in te richten dat het in overeenstemming is met hun roeping. De mens, een van Gods schepselen, wordt geroepen om God te naderen door Jezus Christus en veranderd te worden door de Geest. Paulus, bijvoorbeeld, blijft hameren op de gave van de Geest die gelovigen verandert: de oude mens (NBV) of het oude ‘ik’ (BGT) gaat aan het kruis (Rom 6:6). We spreken ook van ‘een nieuwe schepping’ zijn in Christus (2 Kor. 5:17, Gal. 6:15). De mens die bij Christus hoort is ‘nieuw’ en verandert (t.t.). De geschapen mens kan aangesproken worden en veranderen; dat is een derde Bijbelse reden waarom de ziel van belang is.

Want de bekeerde mens wordt veranderd door de Geest; vernieuwing is een levenslang proces. Ben ik dan een ander mens in de zin dat ik niet meer dezelfde ben als toen ik geboren werd op 28 augustus 1990? Als het goed is ben ik op allerlei manieren anders, maar ik ben nog steeds Martine. Ik ben nog steeds dezelfde geschapen ziel. God verandert ons niet op die manier dat Hij mij uitwist en een nieuw mens schept. Er is geen andere ziel, Hij verandert mij. Een ‘nieuw mens’ ziet met de ogen van geloof zijn hele leven, de fraaie en minder fraaie kanten en tijden. Daarin ziet hij zijn zonde onder ogen en onderscheidt het werk van de Geest: in dat ene leven. Of als er een kindje of volwassene ten doop wordt gehouden, wat gebeurt daar dan? God verbindt zijn Drie-Ene Naam aan haar, zij gaat onder in Christus’ dood. Dat geldt nog steeds voor haar als zij 29 of 57 is en in veel opzichten ‘anders’ is. Mijn hele leven telt voor God, mijn hele wezen wordt gedaagd. Als we zo spreken, veronderstellen we een ziel, een subject of een zelf met identiteit door de tijd heen. Er is ‘iemand’ die in gemeenschap met Christus kan leven en die veranderd kan worden door de Geest! 

Omdat het uitzien naar Gods Rijk al handen en voeten krijgt in dit leven, omdat de Geest nu al in ons werkt, omdat God ons in dit door Hem geschapen aardse bestaan aanspreekt, is de ziel niet alleen een zaak van het eeuwige leven. De ziel staat in het hier en nu op het spel. 

III. Ziel: schatgraven in jezelf?

Daarom wil ik u vragen: Hoe gaat het met uw ziel? Geen zorgen, u hoeft niet plenair te antwoorden. Ik stel de vraag om verder in te zoomen op wat de ziel is. Waar denkt u aan als u die vraag hoort: ‘Hoe gaat het met uw ziel?’?

Volgens mij is het zo dat als je die vraag stelt, binnen en buiten de kerk, je de ander uitnodigt iets te zeggen over de kern van zijn bestaan. Uit een eerlijk antwoord blijkt wat er werkelijk toe doet in iemands leven. Dat kan God zijn, maar dat kunnen ook heel andere dingen zijn. 

Hoe is het met uw ziel? Het gaat dan om hoe het werkelijk met u gaat, niet om een of andere kostbare juweel in je binnenste waar je het contact mee moet herstellen. Dat is een voorstelling die je zowel binnen als buiten de kerk kunt tegenkomen. Om drie redenen denk ik dat dit geen behulpzaam idee van de ziel is.

(1) Zoals gezegd, de ziel is het hele subject, het ‘ik’ dat hopelijk diepten kent. Waarschijnlijk ligt dat niet op straat. Toch kan het best tegenvallen hoe ‘diepgaand’ dat ‘zelf’ is. Dat er maar weinig gelaagdheid is. Niet dat het ideaal de filosoferende, contemplerende mens is, of een eindeloos reflexief typ dat veel geld kan neerleggen voor een goede coach. Nee, ik bedoel dat het tegenvalt wat ‘mij’ vult. Ga je spitten en blijk je vooral leegte te vinden. Of een obsessie met Instagram, Marktplaats of Netflix, geen ander innerlijk leven meer dan het volgen van de laatste trends en de personages van Homeland. Of je ziel zit vol jaloezie en geldingsdrang. De ziel kan dichtgeslibd zijn, diepte ontbreken. Vaak zie je dat pas als je naar jezelf kijkt in het licht van wat volgens jou van grote waarde is in het leven. Je ziel verliezen is een heel reële ervaring; je zelf, wat het dierbaarst is in je leven ‘kwijtraken’. “Want wat zal het een mens baten als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt?” (Mc 8:36 - HSV)

(2) Als er een gaaf deeltje in mij zou zijn dat het waard is ‘ziel’ genoemd te worden, wat zegt dat dan over die andere delen die ik minder mooi vind? De bepaling van wat dan dat ‘goede deel’ is, is bijzonder lastig en niet zonder gevaar. Is het niet verstandiger het hele ik, inclusief de modderige delen, als ziel voor God te erkennen en daarmee ook de werkelijkheid dat een mens kan veranderen en geheiligd kan worden? De hele aardse werkelijkheid doet mee in ons leven voor God. De Geest wil niet buitengesloten worden met een excuus als “Ik ben nu eenmaal zo”.

(3) De idee dat een speciaal deel in ons onze ziel is, betekent voor veel mensen ook dat we een goddelijke vonk zouden hebben. Dat er een verborgen, goede en soms ook eeuwige of goddelijke kern is waar je bij moet zien te komen en waar je op kan intunen voor een ‘bezield leven’. Maar mijn diepste ‘ik’ is geen God of een deeltje van God of een goddelijke energie. Vaak gaat het geloof in God als een onpersoonlijke kracht ook samen met het idee dat wij ten diepste geen ‘ik’ of ‘persoon’ zijn en uiteindelijk op zullen gaan in de goddelijke energie. Dat verschilt wezenlijk van het christelijk geloof waarin ieder mens voor God verantwoording aflegt en zijn menselijke zelf mag blijven in relatie tot Hem.

De door God geschapen ziel met haar hoogten en diepten, glanzende en doffe kanten, kan gewonnen worden voor God, door Christus. Zorg voor de ziel is niet jezelf doorgronden of een ‘schat’ in jezelf vinden, een eeuwige kern, maar het ‘ik’ ont-spannen door Gods Geest te ontvangen. De Heilige Geest werkt aan ons, in ons hele wezen, de mooie en lelijke kanten. De Geest, niet wij zelf, geeft diepte aan onze ziel. En Hij zet ons hele aardse, lichamelijke leven voor God. 

IV. Ziel en lichaam

Waar blijft het lichaam? Dat vraagt u zich misschien wel af inmiddels. De menselijke ziel lijkt zeer afhankelijk van het lichaam, in het bijzonder van de hersenen. Maar dat betekent niet dat ik mijn lichaam, of mijn brein, ben. Wat bijvoorbeeld de MRI-scanner ‘ziet’ aan hersenactiviteit, als hij al kan ‘zien’, moet altijd nog door ‘mij’ toegelicht worden: ‘ik’ ervaar en alleen ik kan vertellen wat er door mij heen gaat op het moment dat een bepaald hersendeel oplicht op een scherm.

Wel leef ik helemaal in, met en door mijn lichaam. Zo heeft God de mens geschapen: belichaamd. Mijn ziel ademt als het ware in en door mijn lichaam, dat het belangrijkste punt van contact voor de menselijke ziel is. In principe komen alle ervaringen in dit leven, ook geestelijke, door het lichaam tot de ziel. De ziel wordt dan ook gevormd door lichamelijke ervaringen. Ik, mijn ziel, word gevormd door het aardse en lichamelijke bestaan. Je kunt heel blij worden van hoe je lichaam functioneert, ‘goed in je vel zitten’, maar het kan ook heel anders: dat je doodsbang wordt van wat er in je lichaam gebeurt. 

De menselijke ziel werkt niet alleen samen met het lichaam, bij het denken, het spreken, het handelen; de ziel beïnvloedt het eigen lichaam ook. Mensen kunnen lichamelijk ziek worden van verdriet. En wie langdurig de grenzen van zijn eigen kunnen overgaat, steevast meer doet of het gevoel heeft meer te moeten dan hij aankan en zo structureel gestrest is, die kan overspannen en zelfs burn-out raken: lichaam en ziel worden futloos. Zo nauw zijn lichaam en ziel met elkaar verweven. Je lichaamscellen kunnen zich allemaal verversen, maar je hele leven moet jij extra opletten dat het niet weer ‘te veel’ wordt. 

En juist daarom is het ook zo belangrijk om ook te ‘luisteren naar je lichaam’. Het lichaam informeert de ziel over zichzelf: wat heb ik nodig? Ziel en lichaam zijn zo nauw verweven dat de zorg ervoor nauwelijks te scheiden is.

Toch is het behulpzaam om ziel en lichaam te onderscheiden.  Denk bijvoorbeeld aan ‘pa’ of ‘vader’ met de ziekte van Alzheimer. Verdwijnt hij langzamerhand? Bepaalde capaciteiten kunnen wegvallen, maar daarmee valt de ziel van pa nog niet weg. Wij zien hem soms niet meer en mogelijk kan hij ook niet meer in zichzelf afdalen nu zijn lichaam hem zo in de steek laat, maar God ziet hem en weet wie hij is. Meestal gaat ons contact met God door ons lichaam. We gebruiken immers onze zintuigen. Maar: we kunnen niet uitsluiten, gelukkig niet, dat God de ziel beroert van mensen met wie wij geen contact meer krijgen of die geen contact met anderen kunnen leggen. ‘Ik’ zeggen is geen voorwaarde om een ziel te zijn. 

Wat te denken van baby’s en kleine kinderen die zich nog niet bewust lijken van zichzelf? Als er geen zelfbewustzijn is, is er dan geen ziel, geen zelf met een ‘eigen’ beleving? Zo benaderen we baby’s wel, als een ‘jij’, die zelfs voordat hij of zij zich bewust is van zijn ‘zelf’ gedoopt kan worden… God ziet om naar die ziel. 

Over de ‘eigen’ beleving van een kind gesproken, Lucas 1 verhaalt: “(43) Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? (44) Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.” (NBV) Naïef? Waarom zou een baby, ja zelfs in de moederschoot, geen vreugde in Christus kunnen ervaren? Of iemand die op het niveau van een baby is gebleven en veel zorg nodig heeft? Ieder geschapen mens heeft een ziel, ook al kan hij of zij zich niet met taal uitdrukken. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat baby’s stress kunnen ervaren in de baarmoeder, waarom geen vreugde? Dat voor ons verborgen leven kan volledig gezien worden door God de schepper. Als Hij een volwassene zoals u vreugde kan geven, dan toch zeker een zich ontwikkelend kind! (cf. Lucas 19:18 “Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan!” NBV) Het Evangelie is niet alleen voor zelfbewuste, ontwikkelde mensen, het is er ook juist voor mensen die wij soms ‘over het hoofd’ kunnen zien. 

V. Kerk: oefenplaats voor ziel en zaligheid

Het lichaam van Christus bestaat uit al die verschillende mensen: jong en oud, gezond en ziek. Ook lichamelijk en verstandelijk beperkte zielen tellen volledig mee. Spreken van ‘hoeveel zielen de gemeente telt’ is niet meer zo gebruikelijk. Maar misschien dat het af en toe gebruiken van deze uitdrukking kan helpen bij het bepalen bij de kern van het kerk-zijn. Je kunt er een beetje zenuwachtig van worden: dat het gaat om de ziel, uw ziel, mijn ziel. Er staat wat op het spel in dit leven. Is de kerk de plek waar het gaat om ‘ziel en zaligheid’? Waar mensen de ruimte krijgen om hun ziel te laten ademen met alles wat ze zijn en wat in ze leeft? Is de kerk een plek waar mensen open durven te staan voor de Geest? 

De ‘geestelijke dimensie’ kan er zomaar bij in schieten in de kerk. Er moet vaak zoveel geregeld worden om de zaak draaiende te houden. Kerkbeheer staat vaak boven aan de agenda. We moeten aan de slag, relevant zijn voor de wereld, voor dorp en stad. Mag juist de kerkgemeenschap een plek zijn waar de ziel tot rust komt, verpoost, vrede ervaart, gered wordt en gaat verlangen naar God, bidt om en handelt met het oog op zijn Rijk van recht en vrede? De oefenplaats waar goed voedsel voor de ziel is. En een mens die voor zijn ziel laat zorgen door zich door God te laten vinden, wordt van zichzelf bevrijd en ziet de ander in nood, ook buiten de kerk. Onze ziel moet gewonnen worden. 

De zondagse eredienst is het epicentrum van het ‘winnen van de ziel’ voor Christus. Daar wordt door de verkondiging een gooi naar de ziel gedaan en wordt de ziel door de sacramenten gevoed. Het ontvangen van brood en wijn, lichaam en bloed van Christus doet wat met ons, dat blijkt wel uit Paulus’ waarschuwing jezelf geen oordeel te eten en drinken (1 Kor. 11:29). Het kan ook weldadig zijn voor de ziel. Door het lichaam wordt de ziel gevoed. 

Ik rond af. De Schrift biedt geen kant-en-klaar zielbegrip, maar het Bijbels spreken over de geschapen mens die door God geroepen wordt, geeft wel aanleiding om van de ziel te spreken. Omdat het God gaat om het hele aardse leven van die ene mens, dat ene ‘ik’, en het leven daarna, spreken we van de ziel van de mens. Het ‘ik’ dat kan ervaren, handelen, denken, verlangen, en dat in alle verandering toch steeds ‘Martine’ blijft en verantwoording moet afleggen aan God. De mens is geschapen als lichaam en ziel en mag dankzij Christus uitzien naar een nieuw lichaam. De ziel is dus geen intrinsiek goede of goddelijke kern in mij waar ik contact mee moet leggen. Wie wel ‘in’ ons kan komen is Gods Geest die ons kan veranderen, ja heiligen, tot Gods eer. Daarom klinkt het in de kerk: “Prijs de HEER, mijn ziel, vergeet niet één van zijn weldaden.” (Psalm 103:2 NBV)

Zie ook dit idee in de ideeënbank:

Fotograaf: Jan van de Lagemaat. Op de foto: Martine Oldhoff tijdens haar voordracht (generale synode november 2019)

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)