Kerk-zijn is een ontdekkingstocht, schrijft Stefan Paas. En zij is voortdurend in aanbouw, vervolgt hij. Vanuit deze gedachte vertrekt ook dit verdiepende artikel over ‘kerk-zijn vormgeven’.
Kerk-zijn is een uiterst dynamische werkelijkheid die we niet in specifieke vormen kunnen opsluiten. Het artikel begint bij het Nieuwe Testament waar over de kerk wordt gesproken. Daarna laten we ons leiden door de vierslag die rond kerk-zijn in het materiaal een rol speelt. Achtereenvolgens staan we stil bij spiritualiteit, gezamenlijkheid, dienstbaarheid en verbondenheid.
Ekklesia en kuriakos
Twee Griekse woorden uit het Nieuwe Testament zijn van belang als we nadenken over de kerk. Het eerste is ekklesia, het tweede kuriakos. Het eerste woord komen we regelmatig tegen in het Nieuwe Testament, het tweede maar twee keer en dan ook nog niet eens betrokken op wat we nu ‘kerk’ noemen. Beide woorden verdienen een toelichting.
Ekklesia komen we voor het eerst tegen in het Matteüsevangelie in een woord van Jezus aan het adres van Petrus: ‘Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn ekklesia zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen.’ (Mt. 16:18) Het woord komt vooral voor in het boek Handelingen en in de brieven. Letterlijk vertaald betekent het iets als ‘uitgeroepen’. Het gaat terug op de Griekse volksvergadering van vrije burgers. Zij werden van tijd tot tijd door een heraut uit hun huizen geroepen naar een centrale plek in de stad of het dorp voor informatie en beraad. De schrijvers van het Nieuwe Testament kozen dus voor een min of meer seculier woord om de gemeente van Christus aan te duiden. Tegelijk kun je in het woord ‘uitgeroepen’ toch ook al iets van roeping horen. De ekklesia is de gemeenschap van mensen die ‘de Stem van de Roepende’ hebben gehoord en zich hebben toegewijd aan Jezus Christus en zijn Weg.
Het tweede woord dat van belang is, is kuriakos. Het betekent ‘van de Heer’. Het komt, zoals gezegd, in het Nieuwe Testament slechts twee keer voor en in beide gevallen gaat het niet direct over de gemeente: ‘maaltijd van de Heer’ (1 Korintiërs 11:20) en ‘dag van de Heer’ (Openbaring 1:10). We herkennen het woord kurios erin en dat woord betekent Heer. Ons woord 'kerk' zou van kuriakos kunnen afstammen, maar dat is niet helemaal duidelijk.
Jezus Christus als eerste liefde
Als je beide Griekse woorden samenneemt, zou je kunnen zeggen dat de kerk de gemeenschap van mensen is die uit hun gewone doen zijn weggeroepen om zich te verbinden met de Heer Jezus Christus en zijn Weg. In die verbinding ligt de kern van de christelijke gemeente. De praktisch theoloog Henk de Roest is op dit punt ook zeer stellig: ‘Wanneer we Jezus uit de kerk zouden halen, blijft er niets van over. Een kerkelijke gemeenschap, hoe klein ook, die voluit christelijk wil zijn, kan niet anders dan op een niet-opdringerige manier over haar eerste liefde, Jezus, beginnen.’ Hij heeft hierbij vooral de ‘gewone’ gemeente op het oog, maar we kunnen deze stelling doortrekken naar proefplekken. Ook de diepste grond van deze plekken is de persoon van Jezus Christus. Dat betekent echter niet dat Hij altijd direct moet worden gecommuniceerd. Jezus is niet het uithangbord van proefplekken. Een representatief EO-onderzoek uit 2023 liet zien dat Jezus slechts voor 22% van de ondervraagde Nederlanders inspiratie bood. Wat opviel, was dat Jezus vooral inspireerde rond de waarde ‘eerlijkheid’ (47%) en minder rond bijvoorbeeld ‘vergeving’ (33%). Je zou hier kunnen spreken van een verschuiving in hoe Hij wordt beleefd: minder als degene die ons verzoent met God en meer als belichaming van algemeen menselijke waarden. In proefplekken zal dat beeld herkenbaar zijn. Soteriologisch gezien lijkt er in onze tijd veel te schuiven. Het voert te ver om op deze plek hierop in te gaan. Ik volsta met het noemen van twee recente publicaties waarin de vraag naar ‘heil’ centraal staat.
Als de kerk de gemeenschap is rond Jezus Christus, betekent dat niet automatisch dat het profiel van pioniersplekken uniform is. Elke gemeenschap ziet er immers weer anders uit. Veel hangt af van de context en de mensen op wie de plek zich richt. Uiteraard speelt ook de theologie van de dragende groep hier een rol. We zien op dit punt de theologische breedte van de Protestantse Kerk weerspiegeld in de proefplekken. Er is een grote verscheidenheid. Maar hoe dan ook, Jezus Christus zal het kloppend hart willen zijn van proefplekken.
Spiritualiteit, gezamenlijkheid, dienstbaarheid en verbondenheid
In het toerustingsmateriaal voor proefplekken is onderstaande figuur een belangrijke schakel.
Ik werk de vier kernbegrippen rond ‘kerk-zijn vormgeven’ hieronder wat meer uit, maar verwijs direct ook terug naar het verdiepingsartikel bij het eerste aandachtsveld van de pioniersreis, ‘luisteren’. De vier wezenstrekken van de kerk die hier zijn onderscheiden, vragen om luisteroefeningen.
Spiritualiteit
In een tijd waarin de vanzelfsprekendheid van de kerk volstrekt voorbij is, komen basale vragen op. Bijvoorbeeld de vraag rond haar fundament: als het waar is dat Jezus Christus zijn kerk in stand houdt en bouwt, hoe ziet dat er dan uit? Kunnen we dat ook ervaren en zo ja, waar en hoe dan? We zien in onze tijd een beweging ‘back to basics’, een zoektocht naar herbronning. Wat is bijvoorbeeld de plek van het gebed binnen een proefplek? En welke aandacht hebben we voor de Bijbel? Het bijzondere van de kerk is dat haar centrum buiten haarzelf ligt. Henk de Roest drukt dat heel mooi uit als hij het heeft over de kern van de christelijke geloofsgemeenschap. Deze is blijvend excentrisch: ‘Zij heeft haar centrum, haar kern, haar midden, altijd en principieel buiten zichzelf. Derhalve, wanneer zij dicht bij haar kern is, is zij even buiten zichzelf.’
Proefplekken zoeken hier elk hun eigen weg en die wegen verschillen uiteraard. Maar de uitdaging die ze delen is uiteindelijk dezelfde: hoe kunnen we excentrisch leven, hoe maken we ruimte voor de Geest zodat onze proefplek ook kan uitgroeien tot een plek die werkelijk kuriakos is, van de Heer? Niet elke proefplek zal zich mogelijk thuis voelen in dit taalveld (hoeft ook niet), maar hoe dan ook is er de belofte - die tegelijk een uitdaging is - van Jezus’ nabijheid in missionaire situaties. ‘En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, tot aan de voltooiing van deze wereld’ (Matteüs 28:20). Hoe kunnen we in de kerk - dus ook in proefplekken - deze belofte leven? Dat is een spannende vraag in onze tijd. Eeuwenlang was de kerk vanzelfsprekend en redde ze het bij wijze van spreken ook wel zonder Jezus, maar nu is dat echt voorbij en is er alleen toekomst als die belofte nog altijd waar blijkt te zijn. Er is dus alle reden om deze belofte te ‘testen’.
Gezamenlijkheid
Nynke Dijkstra schrijft in haar artikel over ‘geloven ontdekken’ dat Jezus afweek van de rabbijnse traditie op het punt van het vinden van leerlingen. Normaal ‘solliciteerden’ mensen naar een plek als leerling van een rabbi, maar Jezus kiest zijn leerlingen zelf uit. En dat zet direct de toon voor kerk-zijn. De groep van Jezus’ leerlingen is heel divers. Zo roept Hij bijvoorbeeld Levi, een tollenaar, en Simon, een zeloot. Beide mannen staan heel anders tegenover de Romeinse overheersers. Levi int belasting voor de Romeinen, Simon moet niets hebben van de bezetters. De Duitse theoloog Jürgen Moltmann typeert de kerk als ‘een gemeenschap van ongelijken’. We kiezen elkaar niet uit op basis van bijvoorbeeld sympathie of sociale herkenning, maar we worden aan elkaar gegeven. Dat wordt uitgedrukt in bijvoorbeeld de klassieke aanspraak ‘broeders en zusters’. Je broers en zussen kies je immers niet zelf uit, ze zijn je gegeven, of je dat nu leuk vindt of niet. Zo is de kerk een tegendraadse gemeenschap in een tijd waarin we vooral zelf kiezen met wie we ons omgeven. Dat daagt ook proefplekken uit: lukt het ons gemeenschap te scheppen over gangbare grenzen heen?
Kerken hebben vaak gewerkt met heldere grenzen: iemand hoort erbij of niet. De kaartenbak, de doop of het doen van belijdenis zijn hier van belang. Veel geloofsgemeenschappen werken bewust of onbewust nog steeds met dergelijke grenzen. We zien echter dat onze samenleving meer en meer ‘ontgrenst’. We zoeken onze weg in een fluïde samenleving met veel dynamiek en tal van grensovergangen. Traditionele verbanden en klassieke begrenzingen doen er minder toe. Proefplekken hebben daar alles mee te maken, ze zoeken immers verbinding met de (post)moderne samenleving. Gemeenschapsvorming ziet er nu anders uit dan 50 jaar geleden. Veel proefplekken spelen daar actief op in. Wat we in vrijwel alle plekken zien, is een vorm van concentrisch denken. Niet de grenzen zijn scherp, wel het centrum, het hart. Ik noem hier kort twee publicaties die beide kiezen voor deze concentrische manieren van denken en handelen.
Het eerste boek is Herkerken van de Amsterdamse pionier Remmelt Meijer en kerkbegeleider en ondernemer Peter Wierenga. Ze gebruiken het beeld van de Australische veeboer. Deze plaatst – anders dan zijn Nederlandse collega – geen hek om zijn land (daarvoor is het ook te groot), maar slaat een waterput waar het vee telkens weer naar terugkeert. Er zijn hier geen grenzen, er is enkel een levensnoodzakelijk centrum, de put met drinkwater. Ze laten het denken vanuit bestaande kerkelijke kaders los en willen enkel vanuit het kloppend hart van de kerk denken. ‘Jezus is Heer’ is bij hen dit hart. Ze schrijven dat het steeds weer zal moeten gaan ‘over de verbondenheid in Jezus Christus en het evangelie en over niets minder. Niet bepaald vaag. Wel beweeglijk.’
Een tweede publicatie is het boek van de eveneens Amsterdamse pionier Tim Vreugdenhil. Hij onderscheidt drie vormen van ‘meedoen’ die je concentrisch kunt duiden. In de buitenste cirkel gaat het om mensen die iets goed willen doen en goed willen leven, vanuit welke inspiratie dan ook. De kerk kan een plek zijn om elkaar daarin te stimuleren. Zo helpt ze bij het bouwen van coalities tussen ‘mensen van goede wil’. In de cirkel daarbinnen gaat het om het zoeken van zin. Hier is veel openheid voor elkaars zoektochten en antwoorden. Mensen verzamelen zich primair rond gedeelde zingevingsvragen, niet rond specifieke antwoorden. Wat dus verbindt is een gedeelde zoektocht. De binnenste cirkel wordt gevormd door de toewijding aan Jezus Christus. Hier gaat het, zoals Vreugdenhil dat uitdrukt, om mensen die zich ‘kind van God’ weten of ‘in Christus zijn’. Deze binnenste cirkel is cruciaal, zonder deze cirkel kan de kerk domweg niet bestaan. In die binnenste cirkel klopt het hart van de gemeenschap, maar Vreugdenhil ziet dus wel heel graag ruimere vormen van verbondenheid, beschikbaarheid en participatie.
We zien in allerlei proefplekken, vermoedelijk in de meeste, vormen van concentrisch denken en handelen. Daarin zijn ze ook de leermeesters van meer klassieke kerken die hier hun weg vaak echt nog moeten zoeken. Uitwisseling op dit punt kan veel winst opleveren.
Dienstbaarheid
Rond dienstbaarheid is het goed even terug te gaan naar het verdiepingsartikel over liefhebben en dienen. In dat artikel kreeg Samuel Wells’ nadruk op ‘being with’ de aandacht. Het diepste wezen van het evangelie - en daarmee van de kerk - vangen we niet met ‘doen voor’, maar met ‘zijn met’. Dat is een goed uitgangspunt voor het nadenken over de relatie tussen een proefplek en de bredere samenleving. Ik kan deze paragraaf kort houden, want het meeste is al gezegd in het zojuist genoemde artikel. Wel is het goed om vanuit het perspectief van samenwerking van proefplekken met externe partners nog eens aandacht te vragen voor Wells’ ‘zijn met’. Proefplekken hoeven niet altijd zelf het initiatief te nemen. Ze kunnen ook initiatieven van anderen gaan ondersteunen. Zo krijgt het ‘zijn met’ ook op het niveau van de plek als geheel concreet gestalte.
Verbondenheid
De laatste luisteroefening wordt misschien wel het meest vergeten. Geloofsgemeenschappen zijn vaak in zichzelf gekeerd (ook als ze missionair zijn!) en hebben doorgaans niet zoveel boodschap aan andere christelijke gemeenschappen, dichtbij of verder weg. Daarom is het goed dat Michael Moynagh nadrukkelijk ook aandacht vraagt voor het luisteren naar elkaar als geloofsgemeenschappen. Het kan helpen het beeld van het Lichaam van Christus toe te passen op het niveau van geloofsgemeenschappen. Doorgaans doen we dat niet en gebruiken we het beeld op het niveau van lokale kerken. De individuele leden vormen dan samen het ene lichaam. Maar we kunnen het beeld dus ook 'optillen' naar het niveau van geloofsgemeenschappen. Zij vormen samen, in al hun veelkleurigheid, het ene Lichaam van Christus. Dat maakt dat je je eigen geloofsgemeenschap ook niet meer geïsoleerd kunt bekijken en ‘los’ kunt laten functioneren. Ze is immers hoe dan ook verbonden met een groter lichaam. Ze kan niet doen alsof ze daar geen deel van uitmaakt. Soms is er wel die neiging in proefplekken, de relatie tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ is immers bepaald niet per definitie positief. Proefplekken weten elkaar onderling meestal wel goed te vinden, maar een goede verstandhouding en een vruchtbare uitwisseling met meer klassieke vormen van kerk-zijn zijn niet per definitie gegeven. Informele contacten zijn hier misschien wel vruchtbaarder dan formele ontmoetingen. ‘Oud’ en ‘nieuw’ kunnen veel baat hebben bij contact en uitwisseling.